Prelaat Mäder: Vastentijd: u moet boete doen!

Bron: District België - Nederland

U moet boete doen!

Wie A zegt, moet ook B zeggen. Wie nadenkt, moet bidden. Wie bidt, moet vasten en aalmoezen geven. Wie vast en geeft, die zal daar niet bij blijven staan. Hij zal een ander mens willen worden. Het laatste doel van de vastentijd is de Paasbiecht en de Paascommunie. En Pasen, dat is de nieuwe mens. Maar dat gaat niet zonder strijd, want er zijn twee mensen in ons: de oude en de nieuwe. De nieuwe mens zal slechts zegevieren, als het hem lukt de oude buiten te werpen. Dat moet door de boete gebeuren, en wel door de boete als teken dat men zich wil bekeren en dat men het leven ernstig opneemt.

Het woord ‘boete’ behoort tot de woorden die men in het woordenboek van de moderne mens niet meer vindt. Het behoort tot de zogenaamde archaïsmen die niet thuishoren in de levensstijl van de verfijnd beschaafde moderne mens. Ook in godsdienstige werken vind je het nog maar zelden. Die spreken, eenzijdig, slechts over de Blijde Boodschap. Toch kan het een niet zonder het ander. Evangelie en boete horen bijeen. Is het hele leven van Jezus, van de kribbe tot het Kruis, geen ononderbroken boete? Heeft Christus niet gezegd: “Wie Mijn leerling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen?” (Mt.16, 24)

Boete is allereerst bekering.

De zonde is volgens de H. Thomas van Aquino het zich afkeren van God en het zich wenden tot de schepselen. Bekering is daarom het zich afwenden van de schepselen en het terugkeren naar God als de Schepper en Wetgever, voorbeeld en doel van de mens. Wij noemen de bekering Biecht, maar geven met die uitdrukking niet de hoofdzaak weer. De Biecht is de noodzakelijke bijzaak. Hoofdzaak is de innerlijke omkeer, het afleggen van de ongeordende neiging naar de schepselen en de terugkeer naar God door berouw en goed voornemen. Een Biecht die daar niet op neer komt, is zelfbedrog, komedie.

De Biecht die echt bekering is, kan niet anders dan sociale gevolgen hebben. Bij Isaïas vinden we in hoofdstuk 58 een tot de vromen gerichte strafpredicatie, die in dit opzicht ook heden nog zeer actueel is. “Zo spreekt God de Heer: Roep zonder ophouden. Laat schallen uw stem als een bazuin. Maak Mijn volk zijn misdaden bekend, het huis van Jakob zijn zonden. Zeker, ze zoeken Mij iedere dag en hunkeren ernaar, Mijn wegen te kennen, als waren ze een volk dat gerechtigheid oefent”. – Het zijn dus vrome lieden, regelmatige kerkgangers, mensen die bidden en zelfs vasten. Maar wat is het sociale effect van hun vroomheid, hun ‘Pasen’?

Luisteren wij naar de profeet: “Zie, op uw vastendag zoekt gij uw voordeel en beult gij al uw arbeiders af. Zie, gij vast onder kijven en twisten en slaat er ruw met de vuist op in. Neen, zoals gij nu vast, zal uw stem in de hoge niet worden gehoord. ... Is dit niet een vasten, zoals Ik het wil (is de godsspraak van Jahweh, de Heer): zondige boeien slaken, knellende banden ontbinden, verdrukten de vrijheid geven, ieder juk verbreken?

Is dit niet een vasten: de hongerigen uw brood breken, arme zwervers in huis opnemen, de naakten die ge ziet, kleden, uw eigen broeder niet verstoten? ... (Als ge dat doet) dan eerst zal Jahweh u verhoren, als ge Hem aanroept; als ge om hulp smeekt, zal Hij u zeggen: ‘Hier ben Ik’ (de barmhartige, de Heer uw God)”.

Tegenover het communistisch proletariaat en de dreigende wereldrevolutie, is dat een christelijke voorbereiding op het Paasfeest van de uit de biechtstoel komende mens. Slechts als de sacramenten zo ontvangen worden, komt de niet-katholieke wereld onder de indruk. Niet de statistisch vastgestelde hoeveelheid Communies is voor een parochie doorslaggevend, maar de sociale mentaliteit van hen die na Paasbiecht en Paascommunie in hun gezinnen, in hun geloofsgemeenschap en onder hun medeburgers terugkeren. Bekering is niet alleen terugkeer naar God, maar ook terugkeer naar de naaste, zoals het hoofdgebod wil.

Boete is ook levensernst.

Als men de vastentijd weer eens geestelijk heeft doorleefd, ziet men leven en wereld toch weer met andere ogen, met de ogen van het geloof in de zondeval en in het lijden van de Heer en met ogen die de toekomst zien: dood, oordeel en eeuwigheid. Onder de druk van de nood van de wereld en de dreigende ineenstorting. In dit licht moeten wij de genotzucht van nu beschouwen, ook de ‘katholieke’ genotzucht. Die zien we dan als een dans in een brandend huis, als onbezonnenheid, onnatuur, waanzin en misdadigheid. De christenheid mag vrolijk, maar niet lichtzinnig zijn.

Niets zou tegenwoordig meer nodig zijn dan een Noë, een Jeremias, een Johannes de Doper, een Vincentius Ferrerius, een H. Franciscus, een boeteprediker, ... iemand als die profeet die na de godsmoord op Golgotha door de straten van Jeruzalem trok, dag en nacht schreeuwend: Ik ben de stem uit het Oosten en het Westen, de stem uit de vier windstreken, de stem die zich richt tot Jeruzalem en de Tempel en het hele volk. Wee, wee! Boete, boete! – De christenheid moet weer bedenken dat ze de godsdienst van de Gekruisigde belijdt. Ze moet ernst tonen en meer eenvoud, meer offervaardigheid.

En die boete, die levensernst moet ook de jeugd voorgehouden worden. Er zijn twee opvoedingsstelsels, dat van het Evangelie en dat van de wereld. Dat van het Evangelie berust op het beginsel: de plicht gaat vóór het vermaak. Dat van de wereld echter zegt: zo weinig mogelijk zelfbedwang en ontzegging, maar genot! Geef toe aan al je neigingen! Het gevolg is wekelijkheid, overgevoeligheid, naturalisme. De ervaring bewijst dagelijks, hoever we het met die opvoeding brengen. Een gezonde, wilskrachtige jeugd is onmogelijk zonder de oude pedagogiek van het sustine et abstine (draag het en onthecht je). Die gymnastiek hebben we op de eerste plaats nodig, die sport is vooral noodzakelijk. Het is, zoals de H. Paulus schrijft: Ieder die voor de wedstrijd oefent, onthoudt zich van overdaad aan spijs en drank. Ik moet mijn lichaam tuchtigen en in bedwang houden.

Daarmee zijn we bij een ander facet van het boeteprobleem. De boete heeft niet alleen een defensief, maar ook een offensief karakter. Dulden en onthouding is de defensieve, tuchtiging is de offensieve kant. De tuchtiging berust op de zin van de H. Paulus: “Zij die bij Christus Jezus horen hebben hun zelfzucht met haar hartstochten en begeerten gekruisigd”. (Gal. 5, 24) De ascese noemt dat versterving. Versterving wil niet doen sterven. Verstandige versterving is helemaal niet schadelijk voor de gezondheid. Doel van de versterving is alleen maar het weerbarstige lichaam temmen, en wel door iets dat pijn doet.

De heiligen kennen heel wat technische middelen om aan offensieve boete te doen. Ze grijpen naar boetehemd, gordel, ketting en gesel. De modernen hebben deze wapens afgeschaft. Het is ook niet noodzakelijk zijn toevlucht te nemen tot zo’n harde middelen. Men moet het nooit doen zonder overleg met de biechtvader. Men vindt, want boetelingen zijn vindingrijk, ook andere middelen die naar het doel leiden, d.w.z. volgzaam maken. En als wij ze niet vinden, God vindt ze steeds weer. Zo kan geen enkele medicijn de pedagogiek van de pijn helemaal tenietdoen. Die hoort bij de goddelijke opvoedkunde. Door de lichamelijke pijn de genezing en de heiliging van de ziel!

Wie oren heeft om te horen, hij hore! Niet allen begrijpen de preek van de boete. Alleen zij begrijpen die het ingegeven krijgen door de Geest Gods. De boete moet beginnen bij de goeden. In beslissende tijden als die van nu komt het er vooral op aan dat de goeden zich het eerst bekeren: niet de vrijmetselaars, niet de socialisten, niet de joden, niet de communisten, maar wij. Ook moeten wij beginnen met de anderen een voorbeeld te gaan geven van een ernstiger, minder wereldgericht christendom.

Wat de wereld ons ook wijsmaakt, wij moeten boete doen.