Profetieën over de Verrijzenis van Christus

Bron: District België - Nederland

Predicatie E.H. Matthias De Clercq op Tweede Paasdag in de Oude St. Clemenskerk te Gerwen (NL)

“Die verrezen is overeenkomstig de Schriften!”

In Christus beminden,

De H. Paulus schrijft in zijn eerste Korintherbrief, vijftiende hoofdstuk: “Ik heb u overgeleverd dat Christus voor onze zonden gestorven is overeenkomstig de Schriften. Hij is begraven; de derde dag echter is Hij verrezen overeenkomstig de Schriften.” Zo bidden we ook in ons Credo. ‘resurrexit secundum scripturas’ Wij weten, mijn dierbaren, dat Christus’ lijden in de H. Schrift door de profeten werd voorspeld. Maar wat zijn dan die Oud-testamentlijke profetieën en voorafbeeldingen van Jezus’ Verrijzenis, waarop Paulus en de liturgie zinspelen? Kennen wij deze passages? Waarschijnlijk wel, want nog nooit heeft iemand meer uitleg gevraagd. De Emmaüsgangers kenden ze echter niet, want sprak Christus sprak tot hen: “O gij tragen van hart, dat gij niet beter gelooft aan al wat de profeten hebben voorspeld. Moest de Christus dit niet alles lijden, en zo Zijn glorie binnengaan, beginnend met Zijn Verrijzenis? En Christus verklaarde hen al wat in de Schrift over Hem was voorspeld.” (Luk.24) Werpen we, mijn dierbaren, vandaag eens een blik op enkele van deze voorafbeeldingen en voorspellingen betreffende Christus’ Verrijzenis.

          Een eerste voorafbeelding is Isaac. Isaac moest op Gods bevel door zijn vader Abraham nabij of zelfs op de Kalvarieberg geofferd worden. Abraham maande zijn knechten achter te blijven: “De jongen en ik keren tot u terug.” Dit is vreemd! Abraham wist dat hij Isaac moest offeren, maar toch zegt hij: ‘we keren terug’. Isaac is een voorafbeelding van Christus. Isaac draagt zelf het hout de berg op, net zoals Christus eeuwen later Zijn Kruishout. Net op het moment dat Abraham zijn dolk in het hart van Isaac wil planten, stopt een engel dit offer en redt Isaac van de dood. De Kerkvaders hebben hierin steeds een beeld van Christus’ overwinning op de dood gezien. Ook Christus blijft van de dood gespaard, door Zijn Verrijzenis… de dood heeft geen blijvende macht over Hem.

          Een andere voorzegging is Psalm 6, vers 4: “Mijn ziel is hevig ontsteld. Jahweh, spaar mijn leven, want in de dood denkt niemand aan u. In  het dodenrijk, wie zal U daar prijzen? Gij zult me verhoren en mijn doodsvijanden in schaamte verstellen.” Deze psalmvers spreekt van grote beproeving van de Messias. De personen die de Messias naar het dodenrijk willen verbannen [Kaiphas en zijn handlangers], zij zullen uiteindelijk niet slagen in hun opzet. De mensheid van Christus zal weer leven en zal God niet enkel met de ziel, maar ook met het lichaam in de hemel prijzen.

          Psalm 16, vers 11: “Gij, o Jahweh, laat uw Heilige het graf niet aanschouwen, maar toont de weg naar het leven.” David vraagt God als profeet in de psalm de Messias niet alleen te redden van een imminent gevaar, maar om hem de dood te laten overwinnen, althans niet het lot van elke mens in het graf te doen ondergaan. Het is duidelijk dat David niet over zichzelf, maar over Christus spreekt. David spreekt over ‘de Heilige’, wat in het Hebreeuws een eigennaam is voor de God-Messias:  YHVH M'kadesh. De H. Petrus spreekt daarom in zijn Pinksterpreek te Jeruzalem, neergeschreven in de Handelingen 2, over dit Schriftcitaat en past het toe op Christus’ Verrijzenis. Petrus zegt: “Het is duidelijk dat David én gestorven, én begraven én ontbonden is. Zijn graf staat onder ons tot op de huidige dag. Het moet dus over iemand anders gaan. David was echter een profeet. Hij sprak over de Verrijzenis van Christus, dat Hij niet in het dodenrijk zou worden achtergelaten en dat Zijn vlees het bederf niet zou zien.” Ook Sint Paulus verwijst op zijn missiereis in Klein-Azië eveneens naar dit psalmcitaat. In deze psalm herinnert David ook aan Gods belofte dat een navolger van Davids voor eeuwig op de troon. De enige wijze daartoe is dat deze nazaat van David, de Messias, die voorspeld zal lijden en sterven, nadien weer verrijst. 

          Psalm 21, met zijn beroemde vers “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Volgens Kerkvaders die het Hebreeuws kundig waren, betekent dit eerder: ‘Mijn God, Mijn God, waarom zou U Me achterlaten in de onderwereld?’ Het gaat in psalm 21 over de Messias die gedood zal worden.  In vers 22 en volgende spreekt de Psalmist in Christus naam over leven achter de dood: de verrijzenis. We weten dat David nooit geëxecuteerd werd. Over David, het ‘Mij verlaten’ gaat de psalm dus niet. Het gaat net als de rest van de psalm over de Messias: niet alleen het verdelen van de klederen, of het niet breken van de benen, maar ook de Verrijzenis werd voorspeld.

Psalm 40, vers 1: “Ik wachtte vol vertrouwen op Jahweh. Jahweh hoorde mijn schreeuw en trok me uit de poel van bederf, uit modder en slijk. Ontzaglijke wonderen heeft hij gewrocht. Velen zullen het zien. Een nieuw lied ligt in mijn mond.” De Kerkvaders zien in dit wachten de tijd van Jezus’ lichaam in het graf: de poel van verderf.  Zijn lichaam zal niet zoals het onze tot stof en as, of tot modder en slijk, vergaan. De Vader hoorde op Jezus’ ziel in het voorgeborchte en liet Zijn Zoon triomferen over de dood. Een ongezien en nieuw iets voor een mens: Christus kan dus een nieuw lied zingen: het Alleluja. Velen hebben Christus verrezen gezien, volgens Paulus meer dan 500.

          Psalm 49 bericht hoe de vijanden van de Messias deze belagen en hem in ontbinding willen laten overgaan. De Messias spreekt echter in vers 15: “Jahweh zal me uit de macht van het dodenrijk redden!”, dus weer levend maken.

          Psalm 70,20: “Gij liet mij grote smarten en rampen verduren, maar Gij zult mij doen herleven. Gij zult mij optrekken uit de diepten van de aarde. Gij zult mij nog meer verhogen.” In deze psalmvers is naast de Verrijzenis na een vreselijk lijden en een smartelijke dood, ook verwezen naar de verheerlijking van het lichaam van Christus, bijzonder door de Hemelvaart. Het zal het eerste menselijke lichaam zijn dat in de hemel komt, en weliswaar noodzakelijk levend, en als zijnde toebehorend aan de Tweede Goddelijke Persoon als aanbiddingswaardig gelden. Een naam boven allen verheven. 

          Isaias 53,13: “Het heeft Jahweh behaagd zijn leven te nemen als een waarachtig zoenoffer. Hij zal echter velen tot erfdeel ontvangen. Talrijke scharen als rijke buit. Jahweh zal de dagen van zijn leven verlengen.” Jahweh geeft de Messias een leven na de dood. De Messias stierf voor ons… Hij heeft ons door Zijn Bloed vrijgekocht. Daardoor zijn wij Zijn erfdeel. Hoe kan echter iemand de vruchten van zijn werken zien na de dood, zoals Isaias hier voorspelt? Wel, de Messias zal van Zijn Vader leven na de dood ontvangen: verrijzen.

          Osee 6:“Jahweh zal slaan, maar na twee dagen doet hij ons herleven. Op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen.” Paulus leert dat wij in Christus verrezen zijn uit de doden. Dat was de preek van gisteren. Dat we een nieuw leven kunnen starten, is dank de genade van Christus’ lijden en verrijzenis. Zij moet eerst geschieden. Hij is ons hoofd, wij de ledematen. Christus’ verrijzenis zorgt eerst voor onze geestelijke verrijzenis door de genade op Pasen, op het einde der tijden ook lichamelijk.

          Jonas 2: Christus gaf dit zelf als teken voor zijn waarachtigheid als gezondene Zoon Gods aan. “Net zoals Jonas drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal ook de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.” (Mat.12) Dit verlangt geen verdere verklaring.

          In Christus beminden, tenslotte, naar aanleiding van het evangelie van de Emmaüsgangers hebben we kort slechts enkele citaten uit het Oude Testament aangehaald die Christus zeker ook aan deze twee Emmaüsgangers voorgelegd heeft. Zet u zelf deze studie verder. Laten deze aangehaalde citaten ons geloof vergroten in het centrale geheim van ons katholiek geloof: de lichamelijke Verrijzenis van Christus. Proberen we deze voorspellingen verder te overwegen gedurende de Paastijd, opdat net zoals bij de Emmaüsgangers ook ons hart in liefde tot onze Heiland ontstoken mag zijn. Amen.