Een vastentijd zonder aalmoezen geven is ondenkbaar

Bron: District België - Nederland

De rijke vrek en de arme Lazarus, door Leondro Bassano 16de eeuw

Wat zegt de Kerk over het geven van aalmoezen tijdens de vastentijd - en waarom is het zo belangrijk?

Wanneer katholieken aan de vastentijd denken, gaan hun gedachten vaak uit naar vasten en versterving. Hopelijk beschouwen ze deze periode ook als een tijd voor vuriger gebed, inclusief extra inspanningen om kerkdiensten bij te wonen. Onze Heer leert ons echter dat het geven van aalmoezen verbonden is met bidden en vasten (Mt 6,1-25). En net als bidden en vasten moet het geven van aalmoezen in het geheim gebeuren (Mt 6,2-4):

“Wanneer ge dus een aalmoes geeft, laat het dan niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars dit doen in de synagogen en op de straten, om geëerd te worden door de mensen; voorwaar, Ik zeg u: Ze hebben hun loon reeds ontvangen. Maar als gij een aalmoes geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet, opdat uw aalmoes verborgen blijft; en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u vergelden.”

In navolging van de woorden van onze Heer schrijft de apostel Johannes: “Wie dan de goederen van de wereld bezit, en zijn broeder in nood ziet, maar zijn hart voor hem sluit, hoe blijft dan in hem de liefde tot God?” (1 Joh. 3, 17). Denk eraan dat Christus in zijn sterkste bewoording de jongeman die het eeuwige leven zocht, opdroeg: “Ga heen, verkoop wat gij bezit en geef aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben; en kom, volg Mij” (Mc. 10, 21).

Zelfs als niet iedereen bereid is om de radicale vermaning van Jezus op te volgen, herinnert Paulus ons aan het volgende (1 Tim. 6,6-10):

“De godsvrucht is een krachtige bron van verdiensten, zo ze gepaard gaat met tevredenheid. We hebben niets in de wereld meegebracht, omdat we er toch ook niets kunnen uitdragen. Hebben we dus voedsel en kleding, dan moeten we daarmee tevreden zijn. Zij, die echter rijk willen worden, vallen in bekoring en strik, en in vele dwaze en schandelijke begeerten, weke de mens neerstorten in ondergang en verderf. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door hieraan toe te geven, zijn sommigen afgedwaald van het geloof, en hebben zich veel stekende pijnen [gewetenswroeging] bereid.”

Velen zullen vandaag de dag zeggen dat ze niet ‘rijk’ zijn en daarom niet hoeven te geven van wat ze bezitten. Hoewel de term 'rijk' in zekere zin relatief is, is de overgrote meerderheid van de inwoners van de westerse wereld als geheel er materieel veel beter aan toe dan de meesten die leefden in de tijd dat Onze Lieve Heer op aarde rondliep. Sommigen zullen ook aanvoeren dat ze hard hebben gewerkt voor wat ze hebben en heeft de Heer niet bedoeld dat sommigen het hebben en anderen niet? Op deze en soortgelijke gevoelens antwoordt de vierde-eeuwse kerkvader St. Basilius de Grote in zijn preek over Lucas 13,21 met het volgende:

“Is God onrechtvaardig door de goederen van dit leven ongelijk te verdelen? Waarom ben jij rijk, terwijl de ander arm is? Is het niet, als er geen andere reden is, zodat u een beloning kunt krijgen voor uw goedheid en trouw rentmeesterschap, en voor hem om geëerd te worden met de grote deugd van geduld? Maar jij, die alles verzameld hebt in de lege boezem van gierigheid, denk je dat je niemand onrecht aandoet, terwijl je zoveel mensen berooft?

Wie is de hebzuchtige? Hij is het die geen genoegen neemt met wat hij heeft. En wie is de dief? Hij die steelt wat van anderen is. En jij denkt dat je niet hebzuchtig bent en dat je anderen niet berooft? Wat je gegeven is om voor anderen te zorgen, neem je voor jezelf.

Hij die iemand van zijn kleren berooft, moet een dief genoemd worden. Is hij die, wanneer hij in staat is, nalaat de naakte te kleden, geen andere titel waardig? Het brood dat je niet gebruikt is het brood van de hongerige; het kledingstuk dat in je kast hangt is het kledingstuk van de naakte; de schoenen die je niet draagt zijn de schoenen van degene die blootsvoets is; het geld dat je achterhoudt is het geld van de arme; de daden van liefdadigheid die je niet verricht zijn zoveel onrechtvaardigheden die je begaat.”

Wat belangrijk is om te onthouden, is dat noch Christus noch Zijn heiligen een ‘plan’ of ‘schema’ voor het geven hebben opgesteld; het wordt aan elke christen overgelaten hoe hij het beste kan beslissen om te geven van wat hij heeft. Alledaagse daden van barmhartigheid, zoals het direct geven van voedsel en geld aan een arme, kunnen worden gecombineerd met gemeenschappelijke inspanningen, zoals het vrijwillig ter beschikking stellen van tijd en middelen aan een gaarkeuken of het doneren van tweedehands spullen zoals kleding en meubilair om uit te delen aan de behoeftigen.

Voorzichtigheid is ook geboden. Mensen die hun gezin moeten onderhouden, moeten niet zoveel geven dat het welzijn van degenen voor wie ze moeten zorgen in gevaar komt. Bovendien heeft niet iedere hulpvrager er recht op. Discretie in het geven van aalmoezen wordt aanbevolen in de Apostolische Constituties (II:1-63 & III:4-6): “Aalmoezen mogen niet worden gegeven aan kwaadwilligen, onmatigen of luiaards, opdat er geen beloning op ondeugd wordt gezet.” Deze discretie mag echter geen excuus worden voor oordelen of het moedwillig onthouden van aalmoezen. De Legenda aurea verhaalt over de patriarch van Alexandrië uit de 7e eeuw, bekend als de heilige Johannes de Aalmoezengever:

Op een keer kwam er een arme man in pelgrimskledij naar de zalige Johannes en smeekte om een aalmoes. Johannes riep zijn rentmeester en zei: 'Geef hem zes goudstukken!' De man nam het geld aan, ging weg en kleedde zich om, kwam terug en smeekte opnieuw om een aalmoes van de patriarch, die zijn rentmeester riep en zei: 'Geef hem zes goudstukken!' Nadat de bedelaar was vertrokken, zei de rentmeester tegen de patriarch: 'Dat is de tweede keer vandaag. Hij heeft zich alleen maar omgekleed, maar omdat u het vroeg, heb ik gegeven.' De zalige Johannes deed alsof hij dit niet wist. 

De vermeende pelgrim en bedelaar veranderde echter van kleren en smeekte Johannes een derde keer om aalmoezen. De rentmeester raakte de arm van de patriarch aan en knikte dat het om dezelfde man ging.

De zalige Johannes antwoordde: 'Ga en geef hem twaalf goudstukken! Het kan zijn dat mijn Heer Jezus Christus mij op de proef stelt om te zien of deze man meer kan blijven vragen dan ik kan blijven geven!'

Net als Johannes moeten katholieken ervoor zorgen dat ze zich aan de kant van de naastenliefde en niet van de minachting begeven. Wanneer men echt onzeker is over het geven van aalmoezen, vooral wanneer het om een grote som geld gaat, moet men raad vragen aan zijn biechtvader of geestelijke vader. Degenen die het geven van aalmoezen helemaal negeren tijdens de veertigdagentijd of gedurende het hele jaar, doen dit tot hun geestelijke schade. Ze missen zowel een kans om hun medemens te helpen als om dieper te groeien in heiligheid.

“Barmhartigheid en liefde voor het geven van aalmoezen zijn werken waar God van houdt,” merkt de heilige Gregorius van Nyssa op in zijn homilie over liefde voor de armen. “Ze vergoddelijken degenen die ze beoefenen en drukken hun de gelijkenis van het Goede in, zodat ze het beeld van het Goddelijke Wezen worden.”

(Bron: sspx.org)