Zalig ziek zijn - Meer verstand

Bron: District België - Nederland

Zalig ziek zijn is de titel van een boek geschreven door Pater A. Simons in 1942. In deze coronatijd vinden wij het heel belangrijk om voor de zovele zieke mensen te bidden, aan hen te denken en hen te steunen. Daarom leest u hier het voorwoord van dit boek. De kleine hoofdstukken zullen op wekelijkse basis op onze website (www.fsspx.be/nl) gepubliceerd worden. Laten wij ook het personeel van de zorg in onze gebeden en offers niet vergeten! Dat God en Onze-Lieve-Vrouw altijd aan hun zijde blijven.

MEER VERSTAND

Een dokter zei me eens in m’n ziekte: “Rusten jongen, rusten; na het eten, rusten. Zie wat de dieren doen, uw hond, uw kat, als ze gegeten hebben. Buikje vol, hartje rust. Ze zoeken een warm plaatsje op, rollen zich rond, en laten het boeltje draaien! De dieren hebben hun beestenverstand, dat ze van God hebben gekregen, behouden, terwijl wij het onze door al ons dubben en denken verloren hebben…”.

De rust waarover we spraken, kunnen we dikwijls zeer vruchtbaar maken met kalm nadenken. Na-denken. Denken na de feiten, na de gebeurtenissen.

Lezen, las ik ergens, is nadenken met behulp van een boek.

Nadenken, puur nadenken is zelfstandig, ook zonder behulp van een boek of meester, denken, oordelen over wat we zagen, hoorden, deden of zagen doen, enzovoort.

Balmès, de Spaanse wijsgeer, plachtte een zwart doek over zijn hoofd te trekken, als hij wou nadenken. Vooral als hij een nieuw boek kreeg, deed hij zo. Hij overzag eerst de titellijst van de hoofdstukken, sloeg het doek over zijn hoofd, en dacht na, wat hij over die zaken wist en wat hij er zelf zou kunnen over schrijven. Eerst daarna las hij het boek.

Zo’n geestesinspanning is zeker geen rustkuur, en zover moeten we ‘t ook niet drijven in onze ziekte. Maar we kunnen toch, in de eenzame stille uren, rustig nadenken over ons leven, ons werk, onze tekorten, onze toekomst. In de kalmte kunnen we het voor en het tegen wegen; het goede en het kwade, en trachtten de rangorde van de levenswaarden te vinden.

Dat is geen uitwendig werk; armen en benen komen er niet bij te pas. ‘t Is het stille inwendige laden van de dynamo, die van buiten stil schijnt, maar van binnen een kracht ontwikkelt die verder zal stuwen.

Ik herinner me E.P. Callewaert, toen ik hem zittend in zijn zetel aantrof, alsof hij er goed van te profiteren zat. Maar hij zat feitelijk diep over zijn sermoon na te denken. “In het klooster”, zei hij me lachend, “peinzen ze soms dat ik te luieren zit, en, na een uurtje ofzo, staan ze er dan over verwonderd, als ik hen zeg “Mijn sermoon is af”.

Voor zenuwzwakke leerlingen ook, is er niets zo goed als te studeren in een gemakkelijke houding, liefst in een comfortabele leunstoel - waar ze echter niet in slaap vallen - maar waar geen spanning van het lichaam is, enkel het rustig werken van de geest; geen nodeloze inspanning van zenuwen en spieren.

Zo rustig nadenken zal onze gedachten ordenen, ons zelfstandig maken in onze oordelen, ons werkelijk verstandiger maken, zonder veel inspanning. Ook de H. Geest zal in die stilte ons verstand verlichten.

Op onze dagen zijn de mensen veel te gejaagd om rustig te gaan zitten en orde in hun denken te brengen. Veel horen, veel zien, veel lezen, veel rondlopen, maar geen tijd overhouden om het allemaal te verwerken, en daardoor zijn ze als mensen die veel te veel en te haastig eten en drinken en hun maag de rust niet gunnen om het verorberde te verteren.

Als we ziek zijn, laten we het dan niet betreuren, dat we niet kunnen werken, of gejaagd rondlopen. Laten we even nadenken over wat we reeds in dit leven te horen en te zien kregen, en trachten we een eigen kijk te krijgen over de dingen. We zullen zo het doel beter onderscheiden van de middelen; leren vooruitzien in de toekomst; leren redeneren naar een einddoel.

Hoe verder iemand kan doorredeneren naar een punt in de toekomst, of naar een besluit in ‘t onbekende, des te verstandiger is hij.

De heiligen redeneerden tot in de eeuwigheid; ze zijn de verstandigsten, vooral de meest wijzen.

Verstandigen vinden oorzaak en gevolg: ze bouwen met orde. Orde brengt tot God; ook in kleine dingen.

Orde is plaats hebben voor alles, en alles op z’n plaats hebben; tijd hebben voor alles, en alles op z’n tijd doen.

Als men geen plaats heeft voor wat men heeft, hoe kan men dan orde hebben? Men heeft te veel zaken. Als men geen tijd heeft voor al wat men te doen heeft, dan heeft men te veel werk. Tracht ofwel meer plaats te hebben of minder overbodige zaken; meer tijd ofwel nutteloze bezigheden af te schaffen.

Een rustige en rustende geest leert dat allemaal klaar inzien. Gebrek aan orde is ook daarbij dikwijls oorzaak van ziekte. Daarvoor moet het echter stil zijn in uw ziekenkamer. Hou van die stilte. Breek ze niet door nutteloze verstrooiingen. Grote geesten zijn alle gegroeid in de woestijn van eenzaamheid; daar kregen hun gedachten vaste vorm; daar werd het bouwwerk van hun geest door niets of niemand gestoord.

De stilte is het land der sterken.

Zo zal uw rustig nadenken in uw stille ziekenkamer orde brengen in uw gedachten, klaarheid in uw verstand, en wijsheid voor uw verder leven.

Denk daar nu rustig over na.

 

EGO FLOS (G. Gezelle)

Ik ben een bloem

En bloei vóór uw ogen,

Geweldig zonlicht,

Dat, eeuwig, onontaard,

Mij, nietig schepselken,

In ‘t leven wilt gedogen

En, na dit leven, mij

Het eeuwig leven spaart.

Ik ben een bloem

En doe des morgens open,

Des avonds toe mijn blad,

Om beurtelings nadien,

wanneer gij, zonne, zult,

Heropgestaan, mij nopen,

Te ontwaken nog eens, of

Mijn hoofd de slaap te biên.

Mijn leven is

Uw licht; mijn doen, mijn derven,

Mijn hope, mijn geluk,

Mijn enigste, en mijn al.

Wat kan ik, zonder u,

Als eeuwig, eeuwig sterven;

Wat heb ik, zonder U,

Dat ik beminnen zal?

‘k Ben ver van u,

Ofschoon gij, zoete bronne

Van al dat leven is

Of immer leven doet,

Mij naast van al genaakt,

En zendt, o lieve zonne,

Tot in mijn diepste diep

Uw aldoorgaande gloed.

Haalt op, haalt af! …

Ontbindt mijn aardse boeien;

Ontwortelt mij, ontdelft

Mij! … Henen laat mij… laat

Daar ‘t altijd Zomer is

En zonnelicht, mij spoeien

En daar gij, eeuwige Eéne,

Als schone blomme, staat.

Laat alles zijn

Voorbij, gedaan, verleden,

Dat afscheid tussen ons

En diepe kloven spant;

Laat morgen, avond, al

Dat heenmoet, henentreden,

Laat uw oneindig licht

Mij zien in ‘t Vaderland!

Dan zal ik vóór…

O neen, niet vóór uwe ogen,

Maar naast u, nevens u,

Maar in u bloeien zaan;

Zoo gij mij, schepselken,

In ‘t leven wilt gedogen,

Zo in uw eeuwig licht

Me Gij laat binnengaan.