Zalig ziek zijn - XI. Meer vriendschap met de mensen

Bron: District België - Nederland

Zalig ziek zijn is de titel van een boek geschreven door Pater A. Simons in 1942. In deze coronatijd vinden wij het heel belangrijk om voor de zovele zieke mensen te bidden, aan hen te denken en hen te steunen. De kleine hoofdstukken zullen op wekelijkse basis op onze website (www.fsspx.be/nl) gepubliceerd worden. Laten wij ook het personeel van de zorg in onze gebeden en offers niet vergeten! Dat God en Onze-Lieve-Vrouw altijd aan hun zijde blijven.

MEER VRIENDSCHAP MET DE MENSEN

Lijden brengt de mensen dichter bij elkaar.

Een Moeder houdt het meest van haar ziek of gebrekkelijk kindje. In elk mensenhart heeft God iets gelegd van het moederhart.

Als we ziek zijn, vertederen zich de mensen op ons, en we zien bij ons ziekbed de vrienden en kennissen samenstromen, werkelijk uit een genegenheid, die God zelf er heeft ingelegd. Ook zij, in wie God het meeste leeft, zullen het liefst zieken bezoeken; omdat God liefde is.

Hoe genoeglijk is het dan te zien hoeveel mensen van ons houden; met hoeveel banden we gebonden zijn aan dat rijke, schone leven, dat God op de wereld gebracht heeft! En in de veelkleurigheid van de vriendschapsbanden, van af de intieme genegenheid van een Vader, een Moeder, Zusters en Broers, tot de vrienden, die in verafgelegen steden en dorpen wonen, misschien in verschillende werelddelen, vinden we een rijkdom, die geest en hart verblijdt en verrukt, als de weelderige schakering van de schoonste schilderijen van Gods liefde.

We horen ook altijd het meest goede zeggen van de mensen, als ze ziek zijn. 't Is ongeveer zoals bij een overlijden. Daar horen we zo gemakkelijk: “'t Was zo'n goeie mens, zo vriendelijk, zo gedienstig en zo braaf.” We staan soms verwonderd over de lof, die een overledene wordt toegezwaaid, als we er voordien heel weinig over te horen kregen. Wellicht komt dat omdat we dan onbewust een kort overzicht maken over dat leven, dat nu voorbij is; in één greep alle hoedanigheden samenbundelen; en, als alle bloemen uit een hof worden samengebracht, wordt het allicht een prachtige tuil.

lets dergelijks gebeurt als we ziek zijn. We kunnen dus ongeveer weten - ten minste als de echo's ervan getrouw tot ons ziekbed komen - wat de mensen van ons zullen zeggen, als we zullen gestorven zijn.

Meestal veel goeds. Zou die stem van het volk soms Gods stem niet zijn? “Vox populi, vox Dei!” Laten we het hopen en laten we ze ook nu geloven. Laten we hun woorden geloven en hun vriendschapsblijken.

In nood kent men zijn vrienden, zegt het spreekwoord. Laten we hun allen dankbaar zijn: de vrienden, die ons komen bezoeken; de vrienden die ons schrijven; ook de vrienden, die ons zouden komen bezoeken, als ze niet belet waren.

Velen toch worden ingegeven door het woord van Christus: “Wat ge aan de minste van de mijnen hebt gedaan, dat zal Ik aanzien alsof het aan Mezelf gedaan was.”

« Ik was ziek en ge hebt Me bezocht.»

Dat moet ons dankbaar stemmen, of ze nu komen met geschenken of zonder geschenken, met druiven of zonder druiven; - niet allen weten ze hun gevoelens even gepast uit te drukken of te laten blijken. Laten we in allen Jezus Christus zien of O. L. Vrouw gelijk de dichter zegt:

« Geef elke man, Heer, uw gelaat;

Aan elke vrouw dat van uw Moeder »,

En, als we dan op onze beurt blijk van tact en fijngevoeligheid willen geven, dan zullen we, na in ‘t kort onze miseries uiteen gedaan te hebben - dat moet niet lang duren - vragen naar de toestand van de bezoekers zelf, naar hun huishouden, hun kinderen. Want: Elk huis heeft zijn kruis ; ieder hart heeft zijn smart.

Op dat ogenblik zult ge zelf woorden vinden, die uit hun hart gegrepen zijn. Ze zullen voelen dat ge hen begrijpt, en meelijdt met hun lijden. Hun hart zal opengaan, en ge zult gelegenheid hebben om ze op te beuren en te troosten. Gedeelde smart is halve smart, en ge zult hun gemakkelijk kunnen spreken over God, O. L. Vrouw, en de bovennatuurlijke troostmiddelen doen aannemen, waarmede gij U zelf hebt leren troosten. - Het is de beste dankbaarheid, die ge hun kunt betonen.

Laten we ook vooral dankbaar zijn tegenover degenen, die ons verzorgen; onze huisgenoten, die met ons leed en smart delen; die dikwijls zoveel lijden als wijzelf; die zich afsloven om het ons gemakkelijk te maken; die het beste uit hun mond zullen sparen om het ons te geven, en die hun eigen kruiske voor ons met geduld zullen dragen. Hoe dankbaarder gij zijt, hoe vriendelijker gij uw omgeving bejegent, des te liever zij U zullen dienen, des te meer zij van U zullen houden, en des te gemakkelijker het weer voor U zal worden om hun nog meer dankbaarheid te tonen, en zo groeit, rond uw ziekbed, een atmosfeer van bovennatuurlijke, heerlijk menselijke naastenliefde.

Trachten we die genegenheid én voor de familieleden én voor vrienden en weldoeners, ook na de genezing te bewaren.

Beschouw ze zelf als kranken, als zwakken, zieken op een of andere wijze, en ge zult fijngevoelig worden, tactvol, medelijden met alle kruisjes, en ge zult het woord vinden en het gebaar, het simpel meevoelend woord, de kleine hartenaalmoes, die gelukkigen zal maken rondom U, en wier geluk op U zal weerstralen.

“Brengt gij de zon in ‘s naasten leven,

Zij zal op U haar weerschijn geven.”

DE ENE MIN BRENGT D'ANDER IN.

Anna Visscher.

“Helaas! Waar is de vriendschap heen?”

Dat klaagt en vraagt schier iedereen;

En zoekt niet ver! Ze is dicht bij U,

Maar is gelijk de Echo, schuw,

Die, ongeroepen, blijft als stom.

De vriendschap, die heeft ook waarom

Dat zij zo zelden haar laat zien:

Zij kan noch wil niet zijn allien.

 

Dus wie dat wenst te zijn bemind

Van anderen, met zichzelf begint!

Want vriendschap voor bewezen jonst

Dwingt met een heilige toverkonst.

Alleen geen mensen, bot en zuur,

Wreed, ongevoelig, stug en stuur

Maar zelfs een leeuw, hoe wreed en fel,

Deed ook aan zijn weldoener wel.