Bedevaart naar de Kruisrelikwie van Nederwetten

Bron: District België - Nederland

Preek van E.H. Matthias De Clercq ter gelegenheid van de bedevaart naar de Kruisrelikwie van Nederwetten

zondag 24/09/2023

 

“Wij aanbidden u Christus en loven u, omdat gij door uw heilig Kruis de wereld verlost hebt!”

In Christus beminden,

Vandaag treden wij in de voetsporen van onze voorouders, die zoals de Gerwense Pastoor mgr. Frencken schrijft, reeds sinds de Middeleeuwen godsvruchtig de Heilig Kruisreliek van Hooidonk vereerden! Ook wij willen er biddend, zingend en misschien zelfs opofferend heentrekken, om zegen over onze zielen, gezinnen en aangelegenheden af te smeken! Ook wij willen neerknielen en katholiek bekennen: “Wij aanbidden u Christus en loven u, omdat gij door uw heilig Kruis de wereld verlost hebt!”

          In het jaar 1953 schreef pastoor Woestenburg van Nederwetten een klein boekje, dat ons alle informatie over deze kruisreliek én over het geschiedde bloedwonder verschaft – waaruit o.a. ook blijkt dat de relikwie van Hooidonk ook de relikwie van Gerwen is. Ja, mijn dierbaren, gedurende verschillende periodes rustte de bloedende Kruisreliek hier op de voorganger van dit altaar van OLV, die toen als het Altaar van het Kruis, OLV en St. Sebastiaan bekend stond.

In de 8ste eeuw werd hier na de predicatie van Sint Willibrord op deze heuvel een houten kerkje gebouwd, dat de Moederkerk van alle kerken in de streek zou zijn. Vervolgens kwamen er in de eeuwen verschillende stenen kerken met diverse uitbreidingen – bijzonder na het bloeden van de Kruisreliek. De dubbele poorten aan het Jozefaltaar, het toenmalig Catharina-altaar, dienden als entree voor de bedevaarders die aan het toenmalig Maria-altaar de Kruisreliek hier kwamen vereren, om vervolgens de kerk via de deur tegenover het Maria-altaar te verlaten. Deze deuren kunt u nog goed aan de buitenkant van de kerk zien, evenals de kleine deur achteraan de epistel-zijbeuk.

Wat weten wij van deze bloedende Kruisreliek? Pastoor Woestenburg beschrijft hoe in het jaar 1146 een Augustijner koorheer, Leo genaamd, in opdracht van zijn Abt te Rolduc naar Hooidonk kwam, om de stichting van een slotklooster voor adellijke zusters voor te bereiden. In 1148 werd de houten kloosterkapel door de Bisschop van Osnabrück ingewijd. De dagen in het klooster werden doorgebracht met koorgebed, geestelijke oefeningen en handarbeid. De zusters maakten zich onder andere zeer verdienstelijk door de omliggende grond droog te leggen, te ontginnen en hierop hoeves te stichten. Rond 1220 keerde een ridder, genaamd Van Stakenburg, geboortig in deze streek en verwant met Moeder-overste, met een 8-cm groot kruisreliek naar hier terug en schonk deze aan de zusters. Al gauw vond men het veiliger de reliek in de stevige Gerwense Clemenskerk met verdedigbare toren, onder wiens jurisdictie Hooidonk viel, te bewaren. De Gerwense kerk was ook een publieke kerk, open voor bedevaarders, in tegenstelling tot de slotkapel van de zusters.

De houten kloosterkapel werd in 1244 vervangen door een stenen kapel. Ze werd in september 1244 geconsacreerd door de zalige Bonifatius, gewezen bisschop van Lausanne, in opdracht van de bisschop van Luik onder wiens rechtsmacht dit gebied destijds behoorde. Deze Bonifatius geeft ons volgend verslag:

“Het klooster van Hooidonk was reeds vroeg in het bezit van een relikwie, bestaande uit een bijzonder grote splinter van het H. Kruis, ongeveer 8 cm lang en 5 cm breed. Ik had eertijds te Lausanne gehoord, dat het hout van het kruis van onze Heer, als men het in het water legt, onmiddellijk zinkt, terwijl gewoon natuurlijk hout op het water blijft drijven.

Op 4 september, ter gelegenheid van de inzegening van de stenen kapel, wenste ik het Kruishout van Hooidonk, dat ter dier gelegenheid uit Gerwen was gebracht, aan deze proef te onderwerpen. Daartoe liet ik me een beker met water brengen. Er stonden een aantal kloosterzusters en enige wereldlijke personen rondom mij. Ik nam het hout tussen duim en wijsvinger en maakte driemaal het kruisteken boven de beker met water. Ik smeekte de Heer in de naam van de Vader en de Zoon en de H. Geest, dat Hij zich zou gewaardigen te tonen of dit stukje hout werkelijk toebehoorde aan het H. Kruis van onze Heer.

Toen ik het in het water legde, daalde het terstond op de bodem neer als een steen. Nadat ik het stukje hout weer uit het water genomen had, vloeiden er vele druppels dik bloed, welke de een na de ander op de bodem van de beker neerdaalden. Verbaasd bij het aanschouwen van dit wonder, liet ik inderhaast een flesje halen om het vloeiende bloed op te vangen. Op het ogenblik dat men dit flesje echter had gebracht, was het bloed reeds opgehouden met vloeien. Daarom legde ik voor een tweede maal het hout in het water en nadat ik het eruit genomen had, vloeiden er opnieuw bloeddruppels, die deze keer in het glazen flesje werden opgevangen. Toen het vloeien opgehouden was, legde ik voor een derde maal hetzelfde hout in het water. Ik nam het er vervolgens wederom uit en de bloeddruppels, die er ten derde male afvielen, werden in dezelfde ampul opgenomen.

Ook dient er gezegd te worden dat, toen ik voor de derde maal het hout in de beker wilde neerleggen, ik met hetzelfde hout een kruis boven het water in de beker maakte. Daarop verscheen er spontaan op de bodem van de beker een rood kruis, dat de Priorin en de omstaanders, waaronder edele ridders, ook hebben gezien.

Vervolgens heb ik de beker in een andere beker met water uitgespoeld. Een kloostervrouw, Hildegondis genaamd, genas na het drinken van dit water, dat smaakte naar honing, van een ziekte, waaraan zij reeds drie jaar leed en welk noch door geneesheren, noch door geneesmiddelen kon verdreven worden.

Enige dagen later, op zeven september, de vooravond van O.L. Vrouw Geboorte, heb ik, na de H. Mis gelezen te hebben, met geheel het voor mij gezeten convent, O.H. Jezus Christus gesmeekt, dat Hij zich zou gewaardigen tot lof en eer van Zijn naam enig teken van Zijn wil omtrent het vermelde hout te geven. Ik onderwierp het aldus aan een tweede test.

Nadat men mij opnieuw een beker met water had gebracht, maakte ik opnieuw driemaal het teken van het kruis onder aanroeping van de Vader en de Zoon en de H. Geest. Toen ik vervolgens het hout in het water legde, zonk het opnieuw terstond naar de bodem. Ik nam het eruit en onmiddellijk vielen er weer bloeddruppels af, die bij het vorige bloed van enkele dagen tevoren in het kristallen flesje werden opgevangen.

En zo gebeurde het voor een tweede en een derde maal, wat ik met eigen ogen gezien heb, evenals het volk en Frater Henricus van Averbode, een priester, die de kristallen ampul vasthield. Deze priester bezit een stuk zijde, dat hij mij geheel blank overhandigde en dat nu rood geverfd is van het bloed dat toen aan mijn vingers kleefde.

Dit alles heb ik op verzoek van vele getuigen in schrift opgesteld tot eer en glorie van onze Heer Jezus Christus, tot heil der gelovigen, ter beschaming der ongelovigen en ter bevestiging van het christelijke geloof. Ik heb er mijn zegel aan gehecht, ter verheerlijking van het levendmakend hout van het Kruis, waaraan ons Heil en Leven, O.H. Jezus Christus heeft gehangen. Hem zij eer en ons met Hem de zaligheid en het leven door Hem in de eeuwige vreugde door alle eeuwen der eeuwen. Amen”

Dit is het ooggetuigenverslag, in Christus beminden, zoals de zalige Bonifatius het zelf voor ons heeft opgetekend. In het middelste raam van het priesterkoor van de parochiekerk van Nederwetten, waar deze wonderbaarlijke relikwie bewaard is, is deze gebeurtenis afgebeeld. Wij zullen het straks zien.

Eeuwenlang bleef deze reliek in het klooster van Hooidonk in hoge ere. In 1564 werd het klooster door rondtrekkende protestantse benden in brand gestoken, maar herbouwd. Toen in 1650 het klooster werd opgeheven en de zusters een goed onderkomen zochten, ging de laatste priorin, Agnes van Pollaert, met dit kostbaar bezit naar de abdij van Rolduc. Daar werd de reliek bewaard, tot in 1793 ook deze abdij werd vernietigd. De kloosterling Tilman Laurens Welter nam toen de relikwie mede naar de parochiekerk van Waubach in Zuid-Limburg, waar ze ook tot op heden eerbiedig wordt vereerd.

Door de inzet van de pastoor Roelofs van Nederwetten, werd in 1952 de helft van deze relikwie door de pastoor van Waubach afgestaan. De pastoor van Nederwetten besloot een devotiekapel te bouwen, precies op dezelfde plaats, waar eertijds op 4 en 7 september 1244 de Bisschop Bonifatius met zovele anderen getuige was van dit wonderbaar gebeuren. Twee rode rozenstruiken herinneren aan het Bloedwonder. Ook daarheen zullen we bedevaarten.

Aldus, tenslotte, mijn dierbaren, in Christus beminden, gaan we op bedevaart, groot en klein, jong en oud. Trekken we op naar dit naburig bedevaartsoord met de rozenkrans in de hand, zingend, biddend, … onze zonden berouwend… genaden Gods afsmekend. Trekken we de vlaggen achterna. Wezen we vervuld van de gedachte, dat het geen kleine zaak is het heilig Kruishout, waarop OLH stierf, te mogen aanschouwen, te mogen kussen en ermee gezegend te worden. Het heilig Kruishout is het voorwerp waar Gods Zoon, eraan hangende en stervende, eeuwigdurend heil en mateloze zaligheid voor onze zielen bewerkt heeft. Het is de nieuwe boom van het Paradijs die ons niet de dood, maar het eeuwig leven heeft geschonken. Zetten wij aldus dit H. Misoffer verder, de hernieuwing van dat Kruisoffer, en laat het in onze harten weerklinken: “Wij aanbidden u Christus en loven u, omdat gij door uw heilig Kruis de wereld verlost hebt!” Amen.