Prelaat Mäder: Vastentijd: terug naar de arme, nederige, gekruisigde Jezus Christus!

Bron: District België - Nederland

Terug naar de arme, nederige, gekruisigde Jezus Christus!

Het hoogtepunt van de vastentijd is Christus aan het Kruis. In de Gekruisigde is heel het christendom samengevat, zodat Paulus kan zeggen: “Ik had mij voorgenomen u geen enkele wetenschap te brengen dan die van Jezus Christus en Zijn Kruis”. (l Kor. 2, 2) De Gekruisigde is daarom ook het centrale onderwerp van de prediking in onze tijd. Het is het belangrijkste, noodzakelijkste en actueelste wat men tegenwoordig aan de mensen kan verkondigen.

Rond de eeuwwisseling werd er onder ontwikkelde katholieken nergens drukker over gesproken dan over de hervorming van het katholicisme. Men was van mening dat men progressiever moest worden, meer met zijn tijd moest meegaan en meer open moest staan voor de wereld. De katholieken zouden nieuwe wegen moeten zoeken naar het volk in plaats van oude platgetreden paden te blijven volgen. Toen schreef de Benedictijn Pater Godebard Geiger een brochure: Terug naar de arme, nederige, gekruisigde Heiland Jezus Christus.

Hervormen, zegt hij, is: de oorspronkelijke vorm en geest herstellen en vernieuwen. De oorspronkelijke geest van de Kerk is de geest van Jezus Christus, zoals die in het heilig Evangelie getekend wordt. Het is de geest van zelfverloochening, kruis en offer, zoals die zich in leven en handelen en leer van Jezus openbaart, de geest van de arme, nederige, gekruisigde Heiland Jezus Christus.

Er is geen ander christendom dan het christendom van Christus. En het christendom van Christus is niets anders dan Christus als Weg, Waarheid en Leven, de levende Christus, de persoonlijke en mystieke Christus, Christus als Hoofd en Christus in de ledematen. Niemands woord mag met meer recht worden herhaald dan dat van de generaal van een orde, toen er van hem de totale hervorming van zijn orde werd verlangd: Aut sum ut sum, aut non sum –ofwel ik ben wat ik ben, ofwel ik ben niet. Ofwel het christendom is wat Christus is, of het is geen christendom.

Het christendom van Christus is de Verlossing door de Godmens. Het is de godsdienst van de genade, van het bovennatuurlijk leven en de bovennatuurlijke hulp. De goddelijke genade is alles in het Rijk van God en dat van de ziel. Al het andere in de wereld is voor het Rijk van God slechts van belang in zover het door de goede wil van de mens tot een werktuig van de genade gemaakt wordt. Christus heeft die wet in het Godsrijk haarscherp geformuleerd in de parabel van de wijnstok en de ranken, waar Hij zegt: “Zonder Mij kunt ge niets”. Alle werken van God komen, zoals P. Geiger schrijft, uit het niets en juist daardoor blijken ze werken van God te zijn. Het menselijk niets wordt een zegel voor de goddelijke genade.

Daarom heeft Christus in Zijn verlossingswerk en bij de stichting van Zijn Kerk afgezien van alle middelen waar men zich anders menselijkerwijze van bedient om in de wereld grote dingen tot stand te brengen. Om de Verlossing te verwezenlijken had Hij de menselijke natuur nodig en de middelen die de menselijke natuur voor haar bestaan helemaal niet kan ontberen: dagelijks brood en kleding, maar die had Hij slechts nodig in zover ze offermaterie waren om ze de hemelse Vader op te dragen. Wat Hij niet nodig had, wat Hij voor zichzelf principieel afwees, was het aardse bezit, het aardse als macht en schittering, het aardse als levensgenot.

Christus was arm. Zijn geboortehuis was een stal. Zijn wieg een krib. Zijn eerste levensjaren moest Hij doorbrengen in de verbanning. Zijn dagelijks brood verkreeg Hij door de geringe opbrengst van Zijn werk als ambachtsman, en later door de aalmoezen van goede zielen. Gedurende Zijn openbaar leven, een periode van drie jaar prediking, heeft Hij geen thuis. De vossen hebben hun holen en de vogels hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar Hij Zijn hoofd op kan neerleggen. En tenslotte hangt Hij aan het Kruis, zelfs van Zijn kleren beroofd, en wordt Hij in een vreemd graf gelegd. Christus is arm.

Omdat de Kerk de voortlevende Christus is, moet de Kerk arm zijn. In Zijn instructies aan de Apostelen schrijft Jezus voor: “Tracht geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordel mee te vullen. Verschaft u ook geen reiszak voor onderweg, geen tweede onderkleed, geen schoeisel of stok” (Mt. 10, 9 en 10) Toch heeft de Kerk en hebben haar priesters voor hun taak een zekere hoeveelheid aardse goederen en hulpmiddelen nodig, maar slechts als middel om hun doel te bereiken. En alleen wat noodzakelijk is. Wie echter alleen maar het noodzakelijke bezit is arm.

Langbehn spreekt van een speciale erfzonde onder het katholieke volk. Die heet ‘te veel vet’. Hier is trainen de boodschap, niet om het overtollige dood te slaan, zoals Luther deed, ook niet om het te maskeren, zoals men tegenwoordig wel probeert, maar om het kwijt te raken. Tegen vet helpt beweging, stimulering van de bloedsomloop, zenuwprikkeling, terugkeer naar eenvoudig voedsel. Men moet in het katholieke kamp van tegenwoordig maar liever ophouden met zich op dat eigen vet te beroemen zoals wel eens gebeurt.

Het is niet goed dat de Kerk vet wordt. Als ze niet de innerlijke kracht kan opbrengen om zich van dat vet te ontdoen, dan laat de goede God van tijd tot tijd toe dat de Staat of de revolutie om gezondheidsredenen met geweld gaan ontvetten. Daarbij blijft onrecht onrecht, maar door de ingreep kan de schuld wel een felix culpa, een ‘gelukkige schuld’ worden. God weet namelijk uit de zonden van Staten en volkeren voordeel te trekken voor de Kerk. Die komt uit de loutering frisser en sterker te voorschijn.

Christus was nederig. De fundamentele dwaling die sedert de zondeval in de hoofden van de mensen rondspookt, is de mening dat ze goden zijn. Christus beschouwde het als zijn eerste taak, die fundamentele dwaling recht te zetten. “Want hoewel Hij Gods gestalte bezat en Zijn gelijkheid met God geen roof hoefde te achten, heeft Hij er zich toch van ontdaan door de gestalte van een slaaf aan te nemen en gelijk te worden aan de mensen. En toen Hij uiterlijk als een mens werd bevonden, heeft Hij zich nog vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood van het Kruis.” Zo schrijft Paulus aan de Filippenzen. (2, 6-8) Wat de mens vooral van zichzelf moet weten is, dat hij uit zichzelf niets is, een nietig wezen. En dat niets-zijn als fundamentele waarheid van de mens heeft Jezus voorgeleefd van de kribbe tot het Kruis.

Daarom moest de nederigheid de grondwet van het christendom worden. In zijn eerste brief aan de Korintiërs werkt Paulus die gedachte prachtig uit: “Denk maar aan uw eigen roeping, broeders. Naar menselijke maatstaf waren er niet velen geleerd, niet velen machtig, niet velen van hoge afkomst. Neen, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de ‘wijzen’ te beschamen; wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen; wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend, heeft God uitverkoren; wat niets is om teniet te doen wat iets is, opdat tegenover God geen mens zou roemen op zichzelf”. (l Kor. l, 26-29) Macht en glans spelen in het Rijk van God geen doorslaggevende rol.

Daaruit blijkt, hoeveel de cultuur, de kunst, de wetenschap en de technische vooruitgang kunnen bijdragen voor de bekering van de zielen. Niet dat het christendom geen cultuur zou willen, integendeel! Niemand heeft er meer voor gedaan dan de Kerk. Maar menen dat men door verfijnde beschaving en schitterende wetenschap, door politieke macht en imponerende technische prestaties de zielen voor Christus zou kunnen veroveren, dat zou een noodlottige vergissing zijn. Wie het Evangelie aandachtig leest, weet dat Christus die dingen niet veracht. Maar Hij heeft de buitenstaanders niet aangetrokken door een van deze middelen, maar alleen door de heiligheid van Zijn leven, de majesteit van Zijn wonderen en de overtuigende kracht van Zijn woord. Dus door de macht van het bovennatuurlijke. 

Christus hing aan het Kruis. Eigenlijk altijd. Als iemand Hem wilde beschouwen als een man ‘die uit was op genoegens’, dan zouden wij dat zonder meer opvatten als godslastering. Wij kunnen Hem ons alleen maar voorstellen als ‘Man van smarten’ en slechts kruis en offer als Zijn levensgezellen zien. Alle zonde en schuld kwamen immers voort uit het feit dat de mens zichzelf zocht en daardoor God en de naaste vergat. Uit het egoïsme dus. De verlossing uit het egoïsme kan alleen maar geschieden door het tegendeel ervan. En het tegendeel van egoïsme is onbaatzuchtigheid en belangeloosheid. Onbaatzuchtigheid tot elke prijs. Onbaatzuchtig tot de dood aan het Kruis toe, dat is Christus geweest, Hij, de absoluut Onzelfzuchtige.

Zoals Christus was, zo moet ook het christendom zijn. Het is bekent dat de wereld, vooral in onze tijd, de katholieke Kerk voortdurend verwijt dat ze bij de strijd om haar rechten en om de zielen alleen maar egoïstische bedoelingen heeft. Ze zou zich laten drijven door de zucht naar politieke macht en door klerikale heerszucht, door de zucht van de priesters om zich te laten bewieroken, door de zelfzucht die naar een comfortabel, lekker leventje streeft. 

De Kerk van nu heeft maar één middel om de moderne mensheid weer te doen geloven aan haar liefde. Het middel namelijk dat ze evenals Christus het kruis opneemt. Dat ze met zich laat spotten. Dat ze met absolute onbaatzuchtigheid, arm als Christus, desondanks doorgaat goed te doen en voor de vijanden te bidden. Als ze dat doet, dan zal ze verrijzen! De weg van de Kerk naar de zegepraal voert over Golgotha. Naar de arme, nederige, gekruisigde Zaligmaker Jezus Christus.

(einde reeks Vastentijd Prelaat Mäder)