1 maart - Brief aan de vrienden en weldoeners van de FSSPX - N° 89

Brief van de Algemeen Overste aan de vrienden en weldoeners de Broederschap Sint-Pius X

Beste Vrienden en Weldoeners,

Reeds lang heb ik deze woorden tot u willen richten. Wij bevinden ons vandaag immers tussen tweebelangrijke verjaardagen. Enerzijds is het vijftig jaar geleden dat de nieuwe mis werd afgekondigd, en daarmee ook een nieuwe opvatting van het christelijke leven aan de gelovigen werd opgedrongen (aangepast aan de zogenoemde noden van het moderne bestaan). Anderzijds vieren we dit jaar ook de vijftigste verjaardag van   de stichting van de Priesterbroederschap Sint-Pius X. Het spreekt voor zich dat beide verjaardagen eng met elkaar verbonden zijn, want de eerste gebeurtenis vroeg om een gepaste reactie. Daarover zou ik het vandaag met u willen hebben om er enkele nuttige conclusies voor het heden uit te trekken; maar eerst moet ik nog eens terugblikken inde tijd, want het conflict dat vijftig jaar geleden zichtbaar geworden is, is in werkelijkheid reeds begonnen tijdens het openbare leven van Onze Heer Jezus Christus.

Toen Onze Heer immers een jaar vóór zijn Lijden voor het eerst de grote gave van de Mis en de Eucharistie aankondigde aan de Apostelen en de menigte die Hem in Kafárnaüm toehoorde, zonderden sommigen zich van Hem af, terwijl anderen zich des te sterker aan Hem hechtten. Dat is paradoxaal, maar het is het begrip van de Eucharistie zelf dat het eerste “schisma” heeft teweeggebracht en tegelijkertijd de Apostelen ertoe heeft aangezet om voorgoed aan de persoon van Onze Heer vast te houden.

Dit is hoe Sint-Jan over de woorden van Onze Heer en de reactie van zijn toehoorders bericht:“Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij, en Ik in hem. Zoals de Vader die leeft, Mij heeft gezonden, en Ik leef door de Vader, zó zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood, dat uitde hemel is neergedaald. Niet een brood, als de vaders hebben gegeten en toch zijn gestorven; wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid. Zo sprak Hij bij zijn onderrichting in de synagoge vanKafárnaüm. Velen van zijn leerlingen, die het hadden gehoord, zeiden: Dit woord is hard; wie kan naar zoiets luisteren? [...] Van dat ogenblik af trokken velen zijner leerlingen zich terug, en bleven niet langer bij Hem” (Joh. 6, 57-61, 67).

Laten we drie vragen proberen te beantwoorden, die elkaar aanvullen. Waarom waren de Jodenverontwaardigd en wat hebben zij bijgevolg afgewezen? Wat wijst op zijn beurt de moderne christen af? Wat moeten wij doen om zelf ook niet in die oude dwaling te vervallen?


Het Evangelie zegt ons dat de Joden verontwaardigd waren, omdat ze niet konden begrijpen hoe Onze Heer hun zijn vlees te eten kon geven. En tegenover dat onbegrip geeft Onze Heer geen verklaringen die voor de redetoegankelijker zijn, maar benadrukt Hij nog eens extra hoe noodzakelijk het is zijn vlees te eten en zijn bloed te drinken om het eeuwige leven te verwerven. Wat de Joden misten, was eigenlijk de bereidheid en het vertrouwen om zich te laten leiden door Onze Heer, ondanks het wonder waarvan ze zojuist getuige waren geweest (vgl. Joh. 6, 5-14). In één woord: ze misten het geloof waarmee de Vader de zielen het heilsmysteriebinnenleidt: “Dit is de wil van de Vader, die Mij gezonden heeft, dat wie de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft, en dat Ik hem op de jongste dag zal doen verrijzen” (Joh. 6, 40). Zodoende wezen de Joden af wat ze een jaar later definitief zouden afwijzen: ze zouden het Kruisoffer verwerpen, waarvan de Mis de voortzetting is, en de Heilige Eucharistie de vrucht.    Ze weigerden bij voorbaat de heilseconomie van het Kruis, die zonder geloofsblik onbegrijpelijk wordt. Voor hen zou het Kruis een schandaal zijn, net zoals de woorden waarmee Onze Heer de heilige Eucharistie aankondigde hun als een schandaal in de oren klonken. Het gaat dus om twee verschijningsvormen van één en hetzelfde “schandaal”. Men kan immers niet de Eucharistie beminnen als men niet het Kruis bemint en men kan het Kruis niet beminnen als men de Eucharistie niet bemint.


En wat wijst de moderne christen van zijn kant af? Hij verwerpt eveneens om zelf deel te nemen aan deheilseconomie van het Kruis, dat wil zeggen: om opgenomen te worden in het Offer van Onze Heer, dat zichhernieuwt op het altaar. Die zienswijze verontwaardigt hem vandaag de dag opnieuw. Hij begrijpt maar niet hoe God de Vader zoiets van Onze Heer heeft kunnen verlangen, want hij begrijpt niet meer hoe God de Vader van OnzeHeer heeft kunnen verlangen op het Kruis te sterven. Daardoor verandert onvermijdelijk zijn opvatting van hetchristelijke leven. Hij aanvaardt niet langer de gedachte om in zichzelf aan te vullen wat nog aan de lijden vanChristus ontbreekt (vgl. Kol. 1, 24). Aldus wordt de geest van het Kruis geleidelijk vervangen door die van dewereld. Het diepe verlangen om het Kruis te zien zegevieren maakt plaats voor een vaag verlangen naar een betere wereld, een leefbaardere planeet, eerbied voor het ecosysteem, een betere mensheid, maar zonder te weten tot welk doel en met welk middel. En bijgevolg, van zodra die nieuwe zienswijze eigen aan de modernechristen haar zin verliest en tot onverschilligheid leidt, verliest heel de Kerk met haar hiërarchie en gelovigen haar bestaansreden, komt ze in een diepe crisis terecht en probeert dan wanhopig een nieuwe zending in dewereld te vinden. Ze heeft haar bestaansreden immers verloren, namelijk die welke slechts erin bestaat het Kruis door het Kruis te doen zegevieren. Onvermijdelijk heeft het heilige Misoffer in die nieuwe opvatting van het christelijke leven geen plaats meer, want het Kruis zelf heeft er geen plaats meer. Bijgevolg gaan het Lichaam enhet Bloed van Christus, dat mensen worden geacht te eten en te drinken om het eeuwige leven te verwerven, een nieuwe betekenis krijgen. De nieuwe mis is niet alleen een nieuwe ritus, maar de laatste uiting van ongeloof in het Kruis, zoals Onze Heer het aan de Joden had verkondigd en zoals de Apostelen dat aan de wordende Kerkhadden gedaan. We hebben hier de sleutel om zowel de laatste vijftig jaar kerkgeschiedenis te begrijpen als het merendeel der dwalingen en ketterijen die de Kerk de afgelopen 2000 jaar bedreigd hebben.


Maar wat moeten wij dan anno 2020 doen om de geest van het Kruis en een onvoorwaardelijke liefde tot deEucharistie te bewaren? Want vroeg of laat gaat dezelfde bekoring die de Joden ertoe aanzette om zich van Christus te verwijderen, ons langs andere wegen bereiken, en Onze Heer zal ons ondervragen zoals hij deApostelen heeft ondervraagd: “Wilt ook gij misschien heengaan?” (Joh. 6, 68). Hoe kunnen wij altijd klaarstaan om zoals Sint-Petrus te zeggen: “Heer, naar wie zouden we gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; wegeloven en weten: Gij zijt de Heilige Gods” (Joh. 6, 69-70)?

Het antwoord op die primordiale vraag ligt in de ware deelname aan het Misoffer en een waarlijkeucharistisch leven. De heilige Mis hernieuwt onze zielen in de mate waarin wij aan het mysterie van het Kruis deelnemen en het ons eigen maken, niet alleen door een ritus bij te wonen die ons geloof in het Offer uitdrukt, maar ook door zelf in dat Offer op te gaan, zodanig dat het volmaakt het onze wordt en tegelijk volmaakt dat van Onze Heer blijft. Om dat te bereiken en zichzelf met Onze Heer op te offeren is het eerst en vooral nodig om het Kruis oprecht te aanvaarden, met alle gevolgen van dien. Het gaat erom ons van alles te onthechten om waarlijk in staat te zijn alles te offeren met en door Onze Heer: ons ego, onze wil, ons hart, onze verlangens, onze ambities, onze genegenheden, in één woord, wat we zijn en wat we hebben, en zelfs onze frustraties.

Met die ontvankelijkheid zijn wij, wanneer de Zoon zich aan de Vader opoffert, ook in de Zoon, want het Kruis verenigt ons met Hem en doet onze wil samenvallen met de Zijne. Op die manier zijn wij klaar om aande Vader opgeofferd te worden met Hem. We kunnen ons niet werkelijk aan de Vader opofferen als we niet éénzijn met Christus. Het is alleen door vereniging met het goddelijke Slachtoffer dat de offerande van onszelf een grote waarde verkrijgt. Welnu, dat kan enkel en alleen tijdens en door de heilige Mis gebeuren.

En het is na die gehele overgave van onszelf, hernieuwd in elke Mis, dat we in staat zijn om God in ruil teontvangen: de heilige Eucharistie, vrucht van het Offer, waarin de Zoon zich opoffert, en wij ons met Hem opofferen. De Eucharistie zuivert ons, vergroot de afkeer voor de wereld in ons en heiligt ons; waarbij wordtverondersteld dat er van onze kant geen weerstand is tegenover een radicale zelfverloochening, die de noodzakelijke voorwaarde is voor die omvorming. Dat is wat de heilige Mis is en dat is waarom men dewaarde ervan elke dag moet herontdekken. Na vijftig jaar moeten we nog altijd méér de grootsheid herontdekken van de genade die we gekregen hebben en door de heilige Mis nog altijd blijven krijgen.

Dat kan paradoxaal lijken: enerzijds blijft de heilige Mis voor ons nog steeds voorwerp van een strijd waarin we onze inspanningen niet mogen sparen; anderzijds brengt de omvorming die ze in de ziel bewerkt, de onuitsprekelijke vrede voort, waarvan alleen Onze Heer de auteur kan zijn. Wie Onze Heer ontvangt en in Hem leeft, verliest immers beetje bij beetje elk ander verlangen. Vooral heeft hij niet meer de vrees wat dan ook te verliezen, zijn eigen leven inbegrepen. Bijgevolg is er in zijn ziel niets meer dat niet met Gods wil overeenkomt. Zo raakt het gebruikelijke onbehagen dat voortkomt uit de strijd tussen de oude en de nieuwemens, de door de Mis en de Eucharistie omgevormde mens niet langer. Die ziel leeft in vrede, bevredigd als ze is door de heilige Communie: “Vrede laat Ik u na, mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u” (Joh. 14, 27).

De heilige Communie verandert ons ook en vooral door ons met Onze Heer te verenigen: alle heiligheid en elk geestelijk leven laat zich immers samenvatten in die innige vereniging met Hem en al wat die eenheid niet beoogt, is slechts kletspraat. Kortom, het is het enige wat voor Hem van belang is en het is de reden waarom Hij  zijn Kerk gesticht heeft. Hij verwacht slechts één ding: dat die vereniging volmaakt en onvergankelijk in de eeuwigheid zij: “Vader, Ik wil, dat zij die Gij Mij hebt gegeven, met Mij mogen zijn waar Ikzelf ben; dat ze mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij hebt gegeven, omdat Gij Mij hebt liefgehad voor de grondlegging van de wereld” (Joh. 17, 24).

Door de heilige Eucharistie laat Hij die vereniging beginnen en bereidt Hij reeds de eeuwigheid voor: deEucharistie is immers het onderpand van het eeuwige leven en het middel waarmee dat leven hier op aardebegint. Wie haar met de vereiste voorbereidingen ontvangt, beseft heel goed dat in de H. Communie de kiem vanhet eeuwige leven schuilt. Het is de heilige Communie die in ons de deugd van de hoop doet groeien, want elkeH.

Communie vergroot in ons het verlangen naar het eeuwige leven en verankert ons elke keer meer in het paradijs. De eeuwigheid is inderdaad één nooit aflatende communie met Onze Heer, want Hij zal onze zielen volkomen en volmaakt vervullen, aangezien Hij voor altijd alles in allen zal zijn. De eeuwigheid is één voortdurende Pasen waarin Onze Heer opnieuw zijn heerlijkheid zal tonen zoals op de dag van de Verrijzenis, enons in zijn vreugde en heerlijkheid zal laten delen; niettemin begint die deelname aan zijn vreugde enheerlijkheid, thans verborgen, reeds door onze vereniging met de verborgen Christus in de Eucharistie.

Wij moeten leven van dat alles en wij moeten doordrongen zijn van die liefde voor de heilige Mis en de heilige Eucharistie. We moeten ze doorgeven aan de anderen, in het bijzonder de jongsten, want ze bevinden zich vaakvoor de verscheurende keuze tussen Onze Heer en de wereld. We bereiden hen voor om voor Onze Heer tekiezen in de mate dat ze bij hun oudere familieleden die onvoorwaardelijke liefde voor de Eucharistie ontwaren; liefde die niet met een doctrinaire theorieles kan worden bijgebracht, maar wel met een leven dat diepchristelijk en van een dergelijk ideaal volledig doordrongen is. De heilige Mis is veel meer dan een simpele ritus waaraan sommigen gehecht zijn, zoals veel ongelovigen ons verwijten. De heilige Mis is ons leven, want Christus is ons leven. Wij verwachten alles van Hem en niets buiten Hem. En we zijn er zeker van dat we alleswat we van Hem verwachten, elke dag in de heilige Communie vinden: “Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nimmer meer dorst lijden” (Joh. 6, 35).

God zegene u!

Menzingen, 1 maart 2020, eerste zondag van de Vasten

Don Davide Pagliarani,
Algemeen Overste