H. Wolbodo: feestdag 21 april

Bron: District België - Nederland

Heiligen der Lage Landen

Wolbodo is een niet zo gekende en vandaag een weinig vereerde heilige, maar toch een typische figuur uit de Nederlanden. Hij was stevig en groot van gestalte, zijn naam Wolbodo is Germaans voor wolf-bode. Het grootste deel van zijn leven is hij verbonden aan de domschool in Utrecht, de laatste drie jaar is hij bisschop van Luik. Zijn leven of vita is rond het jaar 1130 geschreven door de monnik Reinerus van de Laurentiusabdij in Luik.

Wolbodo wordt rond het jaar 950 geboren uit een hoogedel Vlaams geslacht. Ter opvoeding wordt hij naar de domschool van Utrecht gestuurd, zoals in die tijd vaak voorkomt. Deze school staat dan op een hoog niveau en Wolbodo wordt hier opgeleid. Hij is een voorbeeld door zijn onschuld en verblijdt iedereen door zijn deugden. Door zijn aanleg voor studie en wetenschap blinkt hij uit onder de Utrechtse geestelijkheid en wordt al op jonge leeftijd tot kanunnik verheven. Hij geeft lessen in de H. Schrift en de geschriften van de kerkvaders. Enkele jaren later wordt hij aangesteld tot hoofd van de domschool. Wij lezen over hem: “Met vrome strengheid en met bescheiden ernst beteugelde hij alle ongehoorzaamheid; hij vermaande en smeekte en was in kleding en zeden allen ten voorbeeld.” De heilige Keizer Hendrik II uit Bamberg heeft grote waardering voor Wolbodo en rekent hem onder zijn vrienden.

Ondertussen is Dirk III, graaf van Holland, bezig zijn gebied uit te bouwen. Hij stuurt West-Friezen naar de samenvloeiing de Maas en de Rijn. Het is een onherbergzaam oord, weinig bewoond, verbrokkeld door talrijke stromen en bedekt met bossen (de huidige Biesbos is er de rest van). Hij begrijpt het belang van de plaats, waar schepen van zowel de Maas als de Rijn voorbij moeten om naar zee te komen voor handel met Brittanië en elders. Hier laat hij zijn mensen de plaats ontginnen. Een tijd later komt hijzelf, bouwt er een burcht en omgeeft deze met verschansingen. Zo ontstaat Hollands eerste stad; Dordrecht. Op de brede rivier eist hij tol. Alle passerende schepen uit het achterland moeten kiezen tussen tol betalen of uitgeplunderd worden. De schippers klagen hun nood bij hun heren, de graaf van Neder-Lotharingen en de vorst-bisschoppen van Luik en Keulen. Wanneer de keizer in Nijmegen komt, komen deze klachten ook hem ter ore. De graaf van Holland moet bij de keizer ter verantwoording komen. Hij komt niet en gaat zich integendeel bewapenen. Godfried II, hertog van Neder-Lotharingen, wil met de bisschoppen van Luik en Keulen de strijd aanbinden met de graaf van Holland. Bisschop Balderik van Luik sterft echter op weg naar Dordrecht op 29 juli 1018 en zijn leger keert terug naar Luik. Hertog Godfried II komt, maar zijn soldaten zinken door hun zware uitrusting diep in de moerassige grond en verliezen de slag tegen de Hollanders. Godfried zelf wordt door hen gevangen genomen.

Nu moet er echter eerst een nieuwe bisschop voor Luik gekozen worden. De keizer stelt de Luikse gezanten voor: “Ik ken in geheel mijn gebied niemand, die de zetel van Sint Hubertus meer waardig is dan Wolbodo, de proost van Utrecht.” Wolbodo wil dit echter niet aannemen, doch de keizer, de hovelingen en Luikse gezanten houden des te sterker aan en tenslotte zwicht hij. In november 1018 ontvangt Wolbodo de bisschopswijding uit de handen van de H. Heribert, aartsbisschop van Keulen. De keizer wil onderhandelen met de Hollanders over de vrijlating van hertog Godfried II. Hij stuurt Wolbodo naar graaf Dirk III. De keizer zegt hem: “U zullen zij met ere ontvangen, want zij kennen u.” Door Wolbodo’s goede naam en heiligheid bewogen, misschien ook door verwantschap met Dirk, laat de graaf van Holland hertog Godfried II zonder losgeld te vragen vrij heengaan en verklaart zich bereid weer in vriendschap met de keizer te treden. De keizer beleent Dirk III met het betwiste grondgebied aan de Merwede. Dit is het begin van het graafschap Holland.

Als bisschop in het bisdom Luik wordt Wolbodo al snel gekend als een zorgzaam en wijs opperherder. Hij zet Ingobrand, de onwaardige abt van Lobbes af en vervangt hem door de beroemde kloosterhervormer Richard. De H. Poppo installeert hij als abt van Stavelo. Wolbodo laat telkens zijn maaltijd naar de armen brengen en vergenoegt zich met het eenvoudigste eten. Aan het gebed besteedt hij veel tijd. Iedere morgen bidt hij het hele psalterium, vóór hij de H. Mis opdraagt. Nog lang na zijn dood wordt een boek bewaard, waarin hij zelf alle psalmen geschreven heeft met eronder een toepasselijk gebed. Hij probeert vooral de godsvrucht overal te doen toenemen. Hij verordent dat op bepaalde hoogtijden de geestelijkheid van Luik in processie naar de hoofdkerk komt om met het kathedraal kapittel, één van zin, de getijden te zingen. Hij krijgt echter tegenstanders die hem op sluwe wijze aanklagen bij de keizer, waardoor hij bij deze in ongenade valt. Op aanraden van zijn gelovigen maakt hij zich op om zijn zaak bij de keizer te bepleiten. Hij verzamelt, volgens toenmalig gebruik, een grote voorraad goud en zilver om de keizer bij zijn komst een waardig geschenk aan te bieden. Wanneer hij met de schat wil vertrekken, neemt zijn liefde voor de armen de overhand en deelt hij alles onder hen. Hij zegt: “Waarom zoveel kostbaarheden schenken aan hem, die er geen behoeft, terwijl er zovele armen gelukkig mee kunnen zijn?” Zo komt hij met lege handen voor de keizer. De keizer had al gehoord dat Wolbodo met een schat bij hem zou komen en is verbaasd. Wolbodo zegt met eenvoud: “Vorst, alles heb ik reeds toevertrouwd aan de handen van de armen.” De heilige keizer, die een grote verering voor de H. Laurentius heeft, glimlacht en zegt: “Vader, in geen betere schatkist hadt ge uw gaven kunnen bergen.” De vrede tussen beiden is hersteld.

Rond Pasen overvalt Wolbodo een dodelijke ziekte. Hij ligt op zijn ziekbed in een haren boetekleed, bidt de psalmen of luistert naar geestelijke lezing. Hij laat ook iedereen van het volk zijn sterfbed naderen. De duivel probeert hem nog te bekoren en te kwellen, maar wordt door het kruisteken en wijwater op de vlucht gejaagd. Daarna verschijnt de H. Laurentius hem en zegt troostend: “Op donderdag zult ge bij mij zijn.” Dan laat hij de hogere geestelijkheid ontbieden, ontvangt het H. Oliesel en de H. Communie, maakt zijn laatste beschikkingen over zijn bisdom en besteedt nu alle tijd voor zijn ziel. Hij laat zich geselen en bidt daarna voortdurend “tot zijn tong haar dienst weigert”. Hij laat haar bevochtigen. Wanneer zijn krachten het bijna begeven, kust hij nog eens met eerbied het kruis en geeft dan zijn schone ziel aan Christus terug op donderdag 20 april 1021.

Het eerbiedwaardig lichaam wordt met grote plechtigheid in de St. Laurentiuskerk begraven. Veel wonderen bewijzen de heiligheid van de bisschop. Het aantal genezingen en de toeloop worden zo groot dat de rust en de ingetogenheid van het Laurentiusklooster er sterk door gestoord worden. Tenslotte gaat abt Stefanus tot een middel over dat het eenvoudige geloof van die tijden tekent. Hij begeeft zich naar de graftombe van Wolbodo en bezweert hem zich in het vervolg van zoveel mirakelen te onthouden, omdat dag en nacht de zieken de orde van het klooster verstoren. Van dat ogenblik af vermindert het aantal wonderen. In 1656 wordt zijn graf geopend en worden de relieken in een ander monument onder glas ter plechtige verering uitgesteld.  

De Laurentiusabdij heeft veel te lijden gehad door oorlog en revolutie. Ze is in de 19e eeuw afgebroken. Wolbodo is de patroon van de studenten.  

Broeder René Maria

 

Bronnen: 

- ‘Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen’ deel 2, J.A.F. Kronenburg CSSR, drukkerij F.H.J. Bekker, Amsterdam 1899.

- ‘Acta Sanctorum’ 21 april, S. Wolbodo https://www.heiligenlexikon.de/ActaSanctorum/21.April.html